Totaal aantal pageviews

woensdag 25 augustus 2021

Hoe zit dat ook al weer met de thermodynamica?

 Als ik mń ogen dicht doe kan ik hem nog voor de geest halen: Dr. A. Houdijk, onze docent natuurkunde en de schrijver van het leerboek da nog steeds nu al 70 jaar in de kast staat. Houdijk kwam op een dag de klas binnen en de klas zong in koor: Energie gaat nooit verloren. Dat was om goed doordrongen te zijn van de hoofdwetten van de thermodynamica. 

Energie gaat nooit verloren  maar ook

Het is onmogelijk om energie van de ene vorm in een andere vorm om te zetten zonder verlies 

Energie gaat nooit verloren, maar het wil niet zeggen dat we de energie waarmee we werken voor 100% kunnen gebruiken. De energie in benzine kunnen we in een motor omzetten in bewegingsenergie, maar niet voor de volle 100%, een deel gaat over in warmte waarmee onder meer de lucht wordt verwarmd. Dat deel zien we als niet productief of als verlies. De energie uit de benzine die omgezet wordt in bewegingsenergie (en bij een benzinemotor is dat wat ons het meest interesseert) is tegenwoordig zeker zo'n 50% van de energie die in de benzine zat. Dat wil zeggen dat ongeveer 50% van de energie in de benzine gebruikt wordt om de motor en de omgeving op te warmen. 

De bewegingsenergie van de benzinemotor kunnen we ook gebruiken om een generator aan te drijven die ons dan elektrische energie levert. Maar zoals wel duidelijk zal zijn: ook die omzetting gaat niet voor de volle 100%. Ongeveer 10% van de energie van de motor is nodig om de weerstand van de generator bij het draaien te overwinnen. Even door rekenen leert ons dat van de 50% van de in benzine aanwezige energie ongeveer 45% beschikbaar komt in de vorm van elektriciteit. 

De elektrische energie die de generator heeft opgewekt wordt verspreid over de gebruikers van elektriciteit, dat zijn onder ander u en ik. Dat verspreiden gaat zoals u weet met behulp van kabels. Een gewild materiaal voor kabels is koper. En wel omdat koper de elektriciteit zeer goed, dus met weinig verlies, geleidt. Maar er is wel enig verlies en dat kunnen we merken omdat de kabel, als er elektriciteit doorheen vloeit, warm wordt. We zeggen dat de kabel een zekere weerstand heeft. 

De elektrische energie die wij gebruiken krijgen we in ons huis binnen via een zekering kast en wederom koperen leidingen, we laten daar onze wasmachine, droger, vaatwasser, stofzuiger en computer op draaien, allemaal vanzelfsprekende en niet meer weg te denken apparaten. Van al die apparaten weten we dat de omzetting van de elektrische energie in de draaiende energie van onze apparaten niet zonder verlies kan. Maar het scheelt: het ene apparaat met het andere. Daarom krijgt u van de leverancier op uw machine een label dat aangeeft hoe goed de omzetting van elektrische energie plaats vindt. 

Dit alles dat weten we en dat wisten we al een paar generaties lang. We zijn er aan gewend dat de kosten van onz energie op en neer gaan met de prijs van olie en benzine. Maar hoe is het mogelijk dat we nu de idee hebben dat we de elektrische energie voor niets kunnen krijgen als we maar zonnepanelen of windturbines bouwen? Gelden de wetten van de thermodynamica niet meer?

  

zaterdag 6 februari 2021

Onderwijs

De corona pandemie geeft de kranten  - en andere media - alle gelegenheid om alle aspecten van het leven die in het gedrang komen nadrukkelijk te belichten. Zoals bijv. het onderwijs. Scholen open, scholen dicht. Wat betekent het voor de leerlingen, wat voor de onderwijzers en docenten? Kinderen zijn wellicht wel minder kwetsbaar dan de docenten, maar kunnen natuurlijk wel het virus meenemen naar huis of andere plaatsen waar veel contacten zijn. Hoe erg is dat?  

Er zijn natuurlijk ook problemen die samenhangen met de technische mogelijkheid om via het internet en beeldverbindingen onderwijs te geven of te krijgen. De techniek heeft zijn voordelen, maar bevindt iedere leerling zich wel in een daarvoor geschikte omgeving? En hoe moeilijk is het voor leerkrachten? Beschikken zij wel over de ervaring, kennis en omgeving om op afstand les te geven? 

Vraagtekens te over en wat blijkt? Het is overal verschillend; zoals altijd zijn er leerlingen die zich gemakkelijker aanpassen dan andere, leerkrachten die meer of minder gebruik kunnen maken van de technische hulpmiddelen van deze tijd. Er zijn scholen die zich meer of minder gemakkelijk kunnen instellen op de veranderde omstandigheden. Er zijn leerlingen die veel of weinig last hebben van de andere manier van onderwijs volgen. Tenminste... Waar men het wel over eens schijnt te zijn is dat deze periode voor een grote hoeveelheid leerlingen leidt tot onderwijs achterstanden en tot moeilijkheden bij de voorbereiding op de examens. 

Die leerachterstanden doen me weer wat filosoferen. Aan het begin van mijn examenjaar (HBS, een niet meer bestaande vorm van onderwijs) 1952- 1953 begon de leraar scheikunde de les met een droeve mededeling: In het programma van minimum eisen voor het scheikunde examen konden een aantal punten worden geschrapt. Dat was jammer, zei hij, met de hem eigen ironie. We hoefden die dingen niet meer te weten. Ik heb me in die tijd niet afgevraagd waarom die onderdelen geschrapt werden. Achteraf lijkt de achtergrond niet zo moeilijk te begrijpen. In de periode van de jaren dertig en veertig en met de impuls door de Tweede Wereldoorlog waren natuur- en scheikunde sterk veranderd. Het ligt voor de hand dat die veranderingen regelmatig hun weerslag hadden in het examenprogramma. 

1952 -1953 ligt inmiddels een halve eeuw achter ons; ik denk dat leerlingen van  nu in die tijd een volstrekt vreemde omgeving zouden hebben aangetroffen. En omgekeerd, als ik niet de hele periode had meegemaakt, zou ik leerling, uit 1952, me vermoedelijk weinig op mijn gemak hebben gevoeld in de wereld van vandaag. Niemand zal deze constatering vreemd vinden, maar ik hoef geen vijftig jaar terug te gaan om tegen snelle en ingrijpende veranderingen aan te lopen. Gelukkig hebben we uiterst flexibele onderwijzers en docenten die de veranderingen kunnen introduceren bij hun leerlingen van gisteren en vandaag, maar hoe bereiden zij hun leerlingen voor op de noodzakelijke kennis die morgen nodig is? Hoe weten we eigenlijk wat kinderen morgen aan kennis nodig hebben? En wat betekent in dat verband een leerachterstand? 

maandag 26 oktober 2020

Bouwen voor de zorg?

Vanuit een oogpunt van ergonomie (het gezond gebruik van het menselijk lichaam) komt het Amphia dus over als een bijzonder ongelukkig voorbeeld. 

Maar wat dan?   

In 2009 of 2010 brak mijn vrouw haar been. Het was in de vroege ochtend en de ambulance kwam omstreeks acht uur. Ik volgde de ambulance vanaf Teteringen via de zuidelijke rondweg naar het Amphia ziekenhuis. We kwamen in een file terecht want rond die tijd was het spitsuur in en rond Breda. Mijn vrouw bleek in de ambulance wagen gevraagd te hebben of ze de reis niet konden bespoedigen door de sirene aan te zetten. Dat kon wel, maar dat mocht niet: een beenbreuk kon niet worden aangemerkt als een noodgeval. Deze ervaring kwam weer boven toen ik hoorde van de plannen om de drie vestigingen van het Amphia  (Breda Molengracht, Breda Langendijk en Oosterhout samen te voegen tot één ziekenhuis en vervolgens om de bestuurlijke samenvoeging te laten volgen door een samenvoeging van de drie gebouwen tot één groot ziekenhuis aan de Molengracht. Het kon niet anders dan dat de bouwkundige samenvoeging zou leiden tot extra verkeersbewegingen richting de vestiging Breda Molengracht. daaruit was het onvermijdelijk dat extra verkeersvoorzieningen zouden moeten worden getroffen. Wie was daarvoor verantwoordelijk en wie zou die betalen? Vermoedelijk de gemeente en dus de belastingbetaler. 

Tegelijkertijd had ik iets van en gevoel van déjà vue. In het begin van de jaren tachtig uit de vorige eeuw was de nieuwe gemeentesecretaris van mening dat de verdeelde huisvesting van de gemeentelijke diensten doelmatiger bijeen gebracht kon worden in een nieuw gemeentehuis: een stadskantoor zoals er inmiddels vele waren. Ik vroeg me toen af of het niet verstandiger was de gespreide huisvesting te laten voor wat hij was en te investeren in de nieuwe mogelijkheden van netwerkverbindingen. Ik had weinig invloed op de besluitvorming, het was een tijd van bezuiniging, maar er kwam een nieuw stadskantoor waarin alle gemeentelijke diensten zouden worden ondergebracht. Dat nieuwe stadskantoor werd in 1992 in gebruik genomen en had slechts enkele bezwaren, het werd architectonisch niet erg bewonderd, het bleek te klein (de Milieudienst kon er niet in) en aan de eis van de gemeente van het aantal parkeerplaatsen werd niet voldaan. 

In de 21e eeuw zijn de technische mogelijkheden voor digitale communicatie sterk verbeterd ten opzichte van die van de jaren negentig. Het zou opnieuw het overwegen waard zijn geweest om de mogelijkheden van medische zorg op afstand onder ogen te zien en de decentrale huisvesting in stand te houden.

Dat niet alleen. De problemen rond het coronavirus gaven aanleiding tot veel thuiswerken. D.w.z. Men ontdekte opeens dat de techniek ons in staat steld meer gebruik te maken van netwerkorganisaties. Bij de berichtgeving die ik niet verder heb gecontroleerd was ook eenbericht dat in hoge kantoren vekeersopstoppingen ontstonden bij de liften. De corona richtlijnen verboden een te groot aantal passagiers in de lift. Eigenlijk waren kantoren in hoge gebouwen niet meer bruikbaar. Mijn vraag: 

Is de tijd van de grote centrale kantoren en andere accommodaties niet voorbij? En moeten we ons niet richten op meer netwerkorganisaties?        

woensdag 23 september 2020

Bouwen voor de Zorg?

Het gebeurde nauwelijks acht meter van me vandaan. Ik zat op een soort terras voor de ingang van het restaurant van het nieuwe deel van het Amphia ziekenhuis. 

Een vrouw die een van de Amphia rolstoelen voort duwde stond even stil. Ze stond te hijgen. In de rolstoel zat een man, mogelijk haar echtgenoot. Hij wachtte rustig af. Na ongeveer een minuut was de vrouw voldoende op adem gekomen om de rolstoel verder te duwen. Ik volgde het paar met de ogen. Een meter of twintig verder stond de vrouw opnieuw stil. Nu stond de man op uit de rolstoel en de vrouw ging erin zitten. De man duwde vervolgens de stoel verder naar de uitgang. Het was een situatie om even over na te denken. Blijkbaar had het paar gezamenlijk een rolstoel in gebruik genomen en was nu handig genoeg om om de beurt te duwen. 

Het vestigde de aandacht op de afstanden die in het nieuwe Amphia moeten worden afgelegd om vanaf de ingang naar de verschillende zorgafdelingen te komen. Bij een bezoekje aan mijn vrouw die voor onderzoek op een van die afdelingen bleek dat mijn wandeling vanaf die afdeling terug naar de parkeergarage omstreeks 7 minuten kostte. Zeven minuten lopen is voor mij naar schatting ca. 500 meter. Zoals bekend is de stad Breda geen wereldstad en als men met de Grote of Onze Lieve Vrouwenkerk een cirkel tekent met een straal van 500 meter, heeft men binnen die cirkel het hele gebied binnen de singels. Of anders gezegd als men vanaf het Van Coothplein 500 meter loopt dan is men ook bij de Grote Kerk. 

Voor wie wordt eigenlijk zo'n ziekenhuis gebouwd? 

Ik kan me de volgende groepen gebruikers voorstellen. 

a. de patiënten, dat is wellicht de belangrijkste groep, want alles speelt zich af rond die patiënten. De patiënten komen in het ziekenhuis, voor onderzoek, voor behandeling, voor controle en voor zorg. Dat kan een eenmalig bezoek zijn of een serie van bezoeken, waarvoor de patiënten de afstanden in het ziekenhuis moeten afleggen of ook wel voor een langdurig bezoek met verpleging. De patiënten die moeten blijven hebben de beschikking over een eenpersoonskamer, waarvan de grootte kan concurreren met die van een woonkamer in een woningwetwoning uit de jaren zestig (toen bedoeld voor een gezin). Sommige opvattingen zijn in zestig jaar veranderd zeker rond de zorg voor patiënten. Grote kamers leiden tot lange gangen en die zijn voor iedereen van belang.  

b. de bezoekers; veel patiënten komen niet alleen maar hebben een begeleider die dan later vaak nog op bezoek komt. Of wat ook kan de patiënt moet enige tijd in het ziekenhuis verblijven en hij of zij krijgt bezoek. Zo kwam een van de leden van het bridgegroepje van mijn vrouw in het ziekenhuis terecht en de overige leden van de groep besloten haar te bezoeken. De overige leden dat waren mijn vrouw die zou rijden en de twee anderen die ouder waren dan 88 en van wie er een een rollator nodig had om zich voort te bewegen. Gelet op de afstand van de parkeergarage tot aan de ingang van het ziekenhuis besloot het groepje gebruik te maken van het pendelbusje van de garage naar de ingang. Er was slechts één probleem: voor de dame met de rollator was de instap in het busje te hoog. 'Mevrouw.' zei de chauffeur, ik zou u wel willen helpen, maar ik mag u geen kontje meer geven want dat wordt gezien als grensoverschrijdende intimiteit.' ! Het team slaagde er ondanks deze beperking in de dame in kwestie in de pendelbus te krijgen die het gezelschap voor de ingang afzette. De rollator werd weer uitgeladen en eenmaal binnen werd deze bezoekster in een Amphia elektrisch voertuig gezet. De andere twee zochten lopend hun weg naar de ziekenkamer. Na het bezoek hetzelfde proces in omgekeerde richting. Het bridgeteam zag er maar van af van een tweede bezoek te organiseren. 

c. het zorgpersoneel: artsen, specialisten, verzorgers, ..., mensen die gedurende die zich in het ziekenhuis in de passende zorgkleding steken en van patiënt naar patiënt en van afdeling lopen. Terwijl ik op dat terrasje voor het restaurant zat te wachten, zag ik een groot aantal zorgverleners voorbij komen. Hun aantal was niet veel minder groot dan dat van de bezoekers. Of leek dat maar zo omdat mijn aandacht was getrokken voor het fenomeen. 

d. het onderhoudspersoneel dat met desinfectiemiddelen voortdurend deurkrukken te desinfecteren (maar goed, dit is coronatijd. In de tijd die ik al wachtend moest doorbrengen zag ik zo nu en dan een monteur op een soort rijdende plank voorbij komen. 

Het lijkt me dat geen van deze groepen is gebaat bij grote loopafstanden, de eerste groep niet omdat deze mensen niet voor niets patiënt zijn, de tweede niet omdat daarbij veel mensen zijn zoals het paar in de eerst alinea voor wie de jeugd al enige tijd gelden gepasseerd is en de twee laatste groepen niet omdat voor hun beroep lange afstanden lopen niet wordt gerekend tot productieve tijd. Het zou de moeite waard zijn om eens uit te rekenen hoeveel kilometers het zorgpersoneel moet lopen op een gewone reguliere werkdag.  

Het is duidelijk dat ieder gebouw en zeker een ziekenhuis qua omvang en inrichting een aantal compromissen moet sluiten, maar welke?

 


dinsdag 21 juli 2020

Een foutje in de economische theorie

In 'Geschiedenis van het Economisch Denken' van Zimmerman is een van mijn favorieten als het gaat om een goed beeld van de ontwikkeling van de economische theorie, hoewel het boek al stamt uit 1957. 
Volgens Zimmerman moet men de Physiocraten zien als de grondleggers van de economische wetenschap omdat zij de eersten waren die de economie als een compleet systeem beschouwden. 
De naam physiocratie betekent in feite regering door de natuur en zou misschien in de huidige tijd die zich druk maakt over onze ecologische voetafdruk weer aandacht kunnen hebben. 
Maar de Physiocraten waren geen voorlopers van opvattingen over het klimaat. Ze zetten zich in de eerste plaats af tegen de mercantilisten die onder leiding van Colbert probeerden de Hollanders na te volgen die in die tijd de wereldhandel en het geld volledig beheersten. Volgens de Physiocraten werd door het denken van de mercantilisten de landbouw verwaarloosd. De Physiocraten dachten dat alleen de grond welvaart voortbracht. 'De arbeid die van overal wordt aangedragen is absoluut steriel, omdat de mens geen schepper is.'
Het is deze stelling die me al een tijdje bezig houdt. Om twee redenen.
In de eerste plaats omdat hij een uitvloeisel lijkt van het analytisch denken dat sinds de 16e eeuw het (wetenschappelijk) denken heeft beheerst. Via het ontleden van zaken en analyse zou men het geheel kunnen begrijpen. Zo ontstond ook de idee dat het hart eigenlijk een pomp is. Volgens deze gedachtegang is het geheel de som van de delen. 
In de 20e eeuw is dat denken enigszins in diskrediet gebracht. Men realiseerde zich dat men wel 22 voetballers op het veld kan zetten, maar dat men daarmee nog geen team heeft. Het geheel is net iets meer dan de som van de delen. 
In de tweede plaats omdat mijns inziens de stelling onjuist is. Grond als zodanig levert geen enkele bijdrage aan onze welvaart. Het is de menselijke arbeid die de grond vruchtbaar maakt. We kunnen een prachtig stuk grond hebben. Als we er geen arbeid in steken komt er niets uit. Als we niet zaaien, geen onkruid wieden en niet oogsten zullen we uiteindelijk honger lijden. 
Deze twee kanten van mijn bezwaar hangen samen. En het feit dat ze bij elkaar horen en bij het bepalen van de opbrengst niet kunnen worden gescheiden is van belang voor het toekennen van de beloning aan beiden. Want welk deel van de opbrengst valt nu toe aan de arbeid en welk deel aan de grond? 
Daar komt een heel ander principe om de hoek kijken: de idee van de eigendom. 
 

maandag 29 februari 2016

Economie anders

Economie ging over schaarste. Eigenlijk principieel gesproken: de menselijke behoeften zijn onbeperkt en de behoefte bevredigingsmiddelen zijn beperkt, schaars dus. De consequentie lijkt dat onze welvaart wordt bepaald door de mate waarin goederen (behoeftebevredigingsmiddelen) beschikbaar zijn. En als we al een overvloed hebben van een goed dan is daar de eerste wet van Gossen die ons vertelt over het afnemend grensnut: iedere toegevoegde eenheid van een bepaald behoeftebevredigingsmiddel levert minder nut op dan het voorgaande. Denk aan de rookworst: de eerste rookworst smaakt naar meer, maar na de vierde hebt u er schoon genoeg van.
We zien dat mensen verschillend zijn. Dat is nuttig want door hun verschillende bekwaamheid zullen zij in staat zijn verschillende goederen te maken. Zo is daar de houthakker die de hele dag hout kan hakken, omdat hij het zo goed kan doet hij het ook met plezier. Net zo als zijn buurman die de hele dag wel konijnen kan vangen. Aan het eind van de dag kijken de beide buren elkaar eens aan:
'Eigenlijk, zegt de houthakker, 'heb ik niets aan al dat hout, want ik heb niets om met dat hout te braden of te bakken. Dan ben jij beter af. Jij hebt tenminste konijnen die kun je eten. Dat hout van mij is niets waard als ik honger heb.'
'Dat is waar,' zegt de buurman, 'maar ik heb niets om mijn konijnen mee te braden. Dan ben jij beter af: jij hebt tenminste hout. Jouw hout zou voor mij wel wat waard zijn.'
U begrijpt het: er wordt hout geruild voor konijn en de beide buren zijn beter af. Door de ruil van hout tegen konijn stijgt beider welvaart. Dat is het algemene principe. Meer welvaart wordt verkregen door ruil (c.q. handel). Omdat handel de hoeveelheid beschikbare behoeftebevredigingsmiddelen voor alle partijen doet groeien.
Er is nog een andere manier om rijk te worden; ook weer in de meest primitieve vorm: de houthakker is sterker dan de konijnenvanger en eigent zich de konijnen van de konijnenvanger gewoon toe. Dat kan omdat hij meer macht heeft. Het gevolg van deze werkwijze is weliswaar dat de houthakker meer welvaart geniet, maar dit gaat ten koste van de welvaart van de konijnenman. Per saldo is er geen welvaartstijging.
 
Zo kan het in het groot ook gaan. Een stam leeft in een bepaald gebied en merkt dat in het aangrenzende gebied een stam leeft met een of meer goederen die de eerste stam graag zou willen hebben. En omdat de eerste stam zichzelf machtiger acht dan de andere annexeert hij gewoon het gebied van de ander. Daarmee is wel de welvaart van de machthebbers in de eerste stam toegenomen, maar de totale welvaart is niet toegenomen. De economische les is eenvoudig: macht leidt tot (onevenredige) rijkdom van de machthebbers. Handel leidt tot meer welvaart voor alle handeldrijvende partijen. Als we de geschiedenis nagaan zullen we zien dat de rijkdom van de machthebbers voortdurend is bereikt ten koste van de bezittingen van de minder machtigen.

In de economische wetenschap is dat niet goed begrepen: in de zeventiende en 18e eeuw dacht men dat arbeid en grond de basis zijn voor de welvaart. Daarom besteedde Adam Smith zoveel aandacht aan efficiency: door arbeidsdeling kon meer geproduceerd worden. In de 19e eeuw kwam daar het kapitaal bij als factor die rijkdom voorspelde. Daarom konden ook Ricardo en zijn opvolgers hun aandacht besteden aan de verdeling van het nationaal inkomen over arbeid, kapitaal en grond. In hun tijd waren enerzijds de machtsverhoudingen uitgekristalliseerd en anderzijds door de westerse suprematie op zee de handelsroutes en afzetmarkten verzekerd. Men hoefde zich dus niet druk te maken over het resultaat van de arbeid: die kon altijd verhandeld worden.
Deze ideeën leven nog steeds en daarom kunnen veel Britten nogal gemakkelijk denken over Brexit en praat men in rechtse kringen gemakkelijk ove rhet afsluiten van grenzen.
Maar nog steeds: arbeid, grond, kapitaal en ondernemen leveren geen enkele bijdrage aan onze welvaart tenzij de ermee geproduceerde goederen kunnen worden verhandeld. 

 

    

donderdag 11 december 2014

Groei

De Nederlandse economie groeit weer. Dat is een positief bericht. Te lang leek de economie stil te staan of zelfs achteruit te gaan. economische groei belooft weer meer werkgelegenheid en meer welvaart.
En toch: is het wel zo gunstig die economische groei?
Ja voor mij wel; dan zal onze onbetrouwbare overheid misschien minder aanleiding vinden om mijn pensioen te korten. En natuurlijk ook voor al die mensen die nu werkloos zijn en weer kansen zien op een baan of een beter betaalde baan.
Maar economische groei betekent ook een groter verbruik aan energie. En het is niet zo dat alle energie die we in onze centrales aanvoeren ook voor 100% wordt omgezet in bruikbare energie. Daar verzet zich de tweede hoofdwet van de thermodynamica tegen. Die tweede hoofdwet zou iets meer bekendheid moeten hebben. Hij zegt in woorden die ik begrijp: omzetten van de ene vorm van energie in een andere gaat altijd met verlies gepaard. Bij energieomzetting is een rendement van 100% onmogelijk.
Bij wijze van voorbeeld: als ik elektrische energie met behulp van een gloeilamp omzet in lichtenergie heb ik een rendement van tussen de 5 en 10%, d.w.z. van de 100 Watt gloeilamp wordt tussen de 90 en 95 % weg gegooid als warmte en krijgen we ongeveer 5 a 10% licht. Daarbij vergeleken is een TL-buis een wonder: die heeft een rendement dat in de buurt van de 60% ligt. Dat is mooi, maar het betekent nog altijd dat ongeveer 40% van de energie die ik er in steek als niet meer dan warmte eruit komt.
Maar hoe zit het eigenlijk met de elektrische energie zelf; die moest ergens worden opgewekt. Dat gebeurt met behulp van motoren en of turbines. Het proces is wel te begrijpen: de energie die in brandstof zit (, steenkool, olie, gas). wordt door de machine omgezet in de bewegingsenergie van een draaiende as en deze drijft dan een dynamo of generator aan. Het rendement van de motor of turbine ligt in de buurt van de 50%. Dus van 100 Wat die aan olie wordt toegevoerd komt 50 Wat effectief op de as van de generator. De generator kan een rendement halen van ca 80%, zodat van de 50 Watt op de as komt ongeveer 40 Watt aan elektriciteit beschikbaar. Als we met die elektriciteit alleen maar TL-lampen aansteken mogen we er blijkbaar op rekenen dat er van de 100 W die we in de vorm van olie toevoeren maximaal omstreeks 24 W aan licht wordt geproduceerd. De rest gaat verloren in de vorm van warmte.
Economische groei betekent: meer gebruik van fossiele brandstoffen. Meer fossiele brandstoffen betekent een grotere uitstoot van broeikasgassen en versterkt daarmee de opwarming van de aarde.
Dat is voor ons in Nederland niet zo erg. Onze zomers worden misschien wat warmer en onze winters wat minder koud. Weliswaar stijgt vermoedelijk de zeespiegel, maar daar hebben we onze dijken voor. Die kunnen we verhogen. Dat verhogen geeft weer werkgelegenheid en kost wel wat meer energie, maar voor droge voeten hebben we wat over.
Voor ons en op korte termijn, maar hoe gaat het met onze kinderen? En onze kleinkinderen? Dat is allemaal lange termijn denken. Want dan komt er een economische wet om de hoek kijken: wij hebben een voorkeur voor goederen in het heden boven goederen in de toekomst. Anders gezegd: wij eten vandaag op wat we morgen niet meer kunnen maken en onze kleinkinderen moeten maar zien dat ze het rooien.
Hoe zit het eigenlijk met duurzame energie?