Totaal aantal pageviews

maandag 26 oktober 2020

Bouwen voor de zorg?

Vanuit een oogpunt van ergonomie (het gezond gebruik van het menselijk lichaam) komt het Amphia dus over als een bijzonder ongelukkig voorbeeld. 

Maar wat dan?   

In 2009 of 2010 brak mijn vrouw haar been. Het was in de vroege ochtend en de ambulance kwam omstreeks acht uur. Ik volgde de ambulance vanaf Teteringen via de zuidelijke rondweg naar het Amphia ziekenhuis. We kwamen in een file terecht want rond die tijd was het spitsuur in en rond Breda. Mijn vrouw bleek in de ambulance wagen gevraagd te hebben of ze de reis niet konden bespoedigen door de sirene aan te zetten. Dat kon wel, maar dat mocht niet: een beenbreuk kon niet worden aangemerkt als een noodgeval. Deze ervaring kwam weer boven toen ik hoorde van de plannen om de drie vestigingen van het Amphia  (Breda Molengracht, Breda Langendijk en Oosterhout samen te voegen tot één ziekenhuis en vervolgens om de bestuurlijke samenvoeging te laten volgen door een samenvoeging van de drie gebouwen tot één groot ziekenhuis aan de Molengracht. Het kon niet anders dan dat de bouwkundige samenvoeging zou leiden tot extra verkeersbewegingen richting de vestiging Breda Molengracht. daaruit was het onvermijdelijk dat extra verkeersvoorzieningen zouden moeten worden getroffen. Wie was daarvoor verantwoordelijk en wie zou die betalen? Vermoedelijk de gemeente en dus de belastingbetaler. 

Tegelijkertijd had ik iets van en gevoel van déjà vue. In het begin van de jaren tachtig uit de vorige eeuw was de nieuwe gemeentesecretaris van mening dat de verdeelde huisvesting van de gemeentelijke diensten doelmatiger bijeen gebracht kon worden in een nieuw gemeentehuis: een stadskantoor zoals er inmiddels vele waren. Ik vroeg me toen af of het niet verstandiger was de gespreide huisvesting te laten voor wat hij was en te investeren in de nieuwe mogelijkheden van netwerkverbindingen. Ik had weinig invloed op de besluitvorming, het was een tijd van bezuiniging, maar er kwam een nieuw stadskantoor waarin alle gemeentelijke diensten zouden worden ondergebracht. Dat nieuwe stadskantoor werd in 1992 in gebruik genomen en had slechts enkele bezwaren, het werd architectonisch niet erg bewonderd, het bleek te klein (de Milieudienst kon er niet in) en aan de eis van de gemeente van het aantal parkeerplaatsen werd niet voldaan. 

In de 21e eeuw zijn de technische mogelijkheden voor digitale communicatie sterk verbeterd ten opzichte van die van de jaren negentig. Het zou opnieuw het overwegen waard zijn geweest om de mogelijkheden van medische zorg op afstand onder ogen te zien en de decentrale huisvesting in stand te houden.

Dat niet alleen. De problemen rond het coronavirus gaven aanleiding tot veel thuiswerken. D.w.z. Men ontdekte opeens dat de techniek ons in staat steld meer gebruik te maken van netwerkorganisaties. Bij de berichtgeving die ik niet verder heb gecontroleerd was ook eenbericht dat in hoge kantoren vekeersopstoppingen ontstonden bij de liften. De corona richtlijnen verboden een te groot aantal passagiers in de lift. Eigenlijk waren kantoren in hoge gebouwen niet meer bruikbaar. Mijn vraag: 

Is de tijd van de grote centrale kantoren en andere accommodaties niet voorbij? En moeten we ons niet richten op meer netwerkorganisaties?        

woensdag 23 september 2020

Bouwen voor de Zorg?

Het gebeurde nauwelijks acht meter van me vandaan. Ik zat op een soort terras voor de ingang van het restaurant van het nieuwe deel van het Amphia ziekenhuis. 

Een vrouw die een van de Amphia rolstoelen voort duwde stond even stil. Ze stond te hijgen. In de rolstoel zat een man, mogelijk haar echtgenoot. Hij wachtte rustig af. Na ongeveer een minuut was de vrouw voldoende op adem gekomen om de rolstoel verder te duwen. Ik volgde het paar met de ogen. Een meter of twintig verder stond de vrouw opnieuw stil. Nu stond de man op uit de rolstoel en de vrouw ging erin zitten. De man duwde vervolgens de stoel verder naar de uitgang. Het was een situatie om even over na te denken. Blijkbaar had het paar gezamenlijk een rolstoel in gebruik genomen en was nu handig genoeg om om de beurt te duwen. 

Het vestigde de aandacht op de afstanden die in het nieuwe Amphia moeten worden afgelegd om vanaf de ingang naar de verschillende zorgafdelingen te komen. Bij een bezoekje aan mijn vrouw die voor onderzoek op een van die afdelingen bleek dat mijn wandeling vanaf die afdeling terug naar de parkeergarage omstreeks 7 minuten kostte. Zeven minuten lopen is voor mij naar schatting ca. 500 meter. Zoals bekend is de stad Breda geen wereldstad en als men met de Grote of Onze Lieve Vrouwenkerk een cirkel tekent met een straal van 500 meter, heeft men binnen die cirkel het hele gebied binnen de singels. Of anders gezegd als men vanaf het Van Coothplein 500 meter loopt dan is men ook bij de Grote Kerk. 

Voor wie wordt eigenlijk zo'n ziekenhuis gebouwd? 

Ik kan me de volgende groepen gebruikers voorstellen. 

a. de patiënten, dat is wellicht de belangrijkste groep, want alles speelt zich af rond die patiënten. De patiënten komen in het ziekenhuis, voor onderzoek, voor behandeling, voor controle en voor zorg. Dat kan een eenmalig bezoek zijn of een serie van bezoeken, waarvoor de patiënten de afstanden in het ziekenhuis moeten afleggen of ook wel voor een langdurig bezoek met verpleging. De patiënten die moeten blijven hebben de beschikking over een eenpersoonskamer, waarvan de grootte kan concurreren met die van een woonkamer in een woningwetwoning uit de jaren zestig (toen bedoeld voor een gezin). Sommige opvattingen zijn in zestig jaar veranderd zeker rond de zorg voor patiënten. Grote kamers leiden tot lange gangen en die zijn voor iedereen van belang.  

b. de bezoekers; veel patiënten komen niet alleen maar hebben een begeleider die dan later vaak nog op bezoek komt. Of wat ook kan de patiënt moet enige tijd in het ziekenhuis verblijven en hij of zij krijgt bezoek. Zo kwam een van de leden van het bridgegroepje van mijn vrouw in het ziekenhuis terecht en de overige leden van de groep besloten haar te bezoeken. De overige leden dat waren mijn vrouw die zou rijden en de twee anderen die ouder waren dan 88 en van wie er een een rollator nodig had om zich voort te bewegen. Gelet op de afstand van de parkeergarage tot aan de ingang van het ziekenhuis besloot het groepje gebruik te maken van het pendelbusje van de garage naar de ingang. Er was slechts één probleem: voor de dame met de rollator was de instap in het busje te hoog. 'Mevrouw.' zei de chauffeur, ik zou u wel willen helpen, maar ik mag u geen kontje meer geven want dat wordt gezien als grensoverschrijdende intimiteit.' ! Het team slaagde er ondanks deze beperking in de dame in kwestie in de pendelbus te krijgen die het gezelschap voor de ingang afzette. De rollator werd weer uitgeladen en eenmaal binnen werd deze bezoekster in een Amphia elektrisch voertuig gezet. De andere twee zochten lopend hun weg naar de ziekenkamer. Na het bezoek hetzelfde proces in omgekeerde richting. Het bridgeteam zag er maar van af van een tweede bezoek te organiseren. 

c. het zorgpersoneel: artsen, specialisten, verzorgers, ..., mensen die gedurende die zich in het ziekenhuis in de passende zorgkleding steken en van patiënt naar patiënt en van afdeling lopen. Terwijl ik op dat terrasje voor het restaurant zat te wachten, zag ik een groot aantal zorgverleners voorbij komen. Hun aantal was niet veel minder groot dan dat van de bezoekers. Of leek dat maar zo omdat mijn aandacht was getrokken voor het fenomeen. 

d. het onderhoudspersoneel dat met desinfectiemiddelen voortdurend deurkrukken te desinfecteren (maar goed, dit is coronatijd. In de tijd die ik al wachtend moest doorbrengen zag ik zo nu en dan een monteur op een soort rijdende plank voorbij komen. 

Het lijkt me dat geen van deze groepen is gebaat bij grote loopafstanden, de eerste groep niet omdat deze mensen niet voor niets patiënt zijn, de tweede niet omdat daarbij veel mensen zijn zoals het paar in de eerst alinea voor wie de jeugd al enige tijd gelden gepasseerd is en de twee laatste groepen niet omdat voor hun beroep lange afstanden lopen niet wordt gerekend tot productieve tijd. Het zou de moeite waard zijn om eens uit te rekenen hoeveel kilometers het zorgpersoneel moet lopen op een gewone reguliere werkdag.  

Het is duidelijk dat ieder gebouw en zeker een ziekenhuis qua omvang en inrichting een aantal compromissen moet sluiten, maar welke?

 


dinsdag 21 juli 2020

Een foutje in de economische theorie

In 'Geschiedenis van het Economisch Denken' van Zimmerman is een van mijn favorieten als het gaat om een goed beeld van de ontwikkeling van de economische theorie, hoewel het boek al stamt uit 1957. 
Volgens Zimmerman moet men de Physiocraten zien als de grondleggers van de economische wetenschap omdat zij de eersten waren die de economie als een compleet systeem beschouwden. 
De naam physiocratie betekent in feite regering door de natuur en zou misschien in de huidige tijd die zich druk maakt over onze ecologische voetafdruk weer aandacht kunnen hebben. 
Maar de Physiocraten waren geen voorlopers van opvattingen over het klimaat. Ze zetten zich in de eerste plaats af tegen de mercantilisten die onder leiding van Colbert probeerden de Hollanders na te volgen die in die tijd de wereldhandel en het geld volledig beheersten. Volgens de Physiocraten werd door het denken van de mercantilisten de landbouw verwaarloosd. De Physiocraten dachten dat alleen de grond welvaart voortbracht. 'De arbeid die van overal wordt aangedragen is absoluut steriel, omdat de mens geen schepper is.'
Het is deze stelling die me al een tijdje bezig houdt. Om twee redenen.
In de eerste plaats omdat hij een uitvloeisel lijkt van het analytisch denken dat sinds de 16e eeuw het (wetenschappelijk) denken heeft beheerst. Via het ontleden van zaken en analyse zou men het geheel kunnen begrijpen. Zo ontstond ook de idee dat het hart eigenlijk een pomp is. Volgens deze gedachtegang is het geheel de som van de delen. 
In de 20e eeuw is dat denken enigszins in diskrediet gebracht. Men realiseerde zich dat men wel 22 voetballers op het veld kan zetten, maar dat men daarmee nog geen team heeft. Het geheel is net iets meer dan de som van de delen. 
In de tweede plaats omdat mijns inziens de stelling onjuist is. Grond als zodanig levert geen enkele bijdrage aan onze welvaart. Het is de menselijke arbeid die de grond vruchtbaar maakt. We kunnen een prachtig stuk grond hebben. Als we er geen arbeid in steken komt er niets uit. Als we niet zaaien, geen onkruid wieden en niet oogsten zullen we uiteindelijk honger lijden. 
Deze twee kanten van mijn bezwaar hangen samen. En het feit dat ze bij elkaar horen en bij het bepalen van de opbrengst niet kunnen worden gescheiden is van belang voor het toekennen van de beloning aan beiden. Want welk deel van de opbrengst valt nu toe aan de arbeid en welk deel aan de grond? 
Daar komt een heel ander principe om de hoek kijken: de idee van de eigendom.